Bijenluis

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Het vooraaanzicht van een volwassen bijenluis (Braula coeca Nitzsch).
Uiteinde van een poot van een volwassen bijenluis (Braula coeca Nitzsch).

De bijenluis (Braula coeca) is oorspronkelijk waarschijnlijk afkomstig uit Midden-Azië en door de imkerij verspreid over de wereld.


De bijenluis is een insect dat behoort tot de vliegen (Diptera), maar heeft net zoals de meeste luisvliegen waartoe ze behoort geen vleugels. Het lichaam is ongeveer 1,5 mm lang en 0,9 mm breed. Ze heeft een bruinrode kleur en een duidelijk te onderscheiden kop, borststuk- en staartstuk. De zes poten zijn voorzien van borstels en zuignapjes en zijn daarmee zeer geschikt om de bij goed vast te houden.


De bijenluis verblijft op het borststuk of het achterlijf van de bij. Meestal slechts één per werkbij, maar op de moer kunnen meerdere exemplaren worden aangetroffen. De bijen ondervinden echter geen direct nadeel van de bijenluis. De bijenluis is vooral een mee-eter.


Zodra de bijenluis honger krijgt klautert ze naar de kop van de bij om daar de monddelen te prikkelen zodat de bij een druppeltje honing opgeeft. De hoeveelheid voedsel dat zo wordt afgepakt is te verwaarlozen. Op de moer eten de luizen mee als een werkster de moer voedt.


De ontwikkeling van een bijenluis duurt ongeveer 2-3 weken (dat is afhankelijk van het weer). Het vrouwtje klimt op een bepaald moment van de bij af, om haar eitjes te leggen. De eitjes, die ongeveer 0.9 mm lang zijn, worden meestal op de honingraten gelegd. Uit die eitje komen maden die, direct onder het oppervlakte, tunnels door de was graven. Vermoedelijk doen ze dat om aldus bij het stuifmeel en de honing te kunnen komen, om daar van te eten. De made spint zich vervolgens in, verpopt zich, en groeit door tot een volwassen bijenluis die na het uitkomen weer vlot op een bij kruipt.


Navigatie