Apis mellifera ligustica

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Ligustica: de gele bij


De Gele Bij; a.m.ligustica M.M.Spinola,1806 (oorspronkelijke tekst Oude Essink)

Dz10 ligustica.jpg

de ligusticabij vliegt op de Liguster. Zowel plant als bij zijn vernoemd naar de landstreek Ligurië in Italië, waar de bij van oorsprong exclusief, de plant veelvuldig voorkwam.

Toen pater Johannes Dzierzon in februari 1853 van een bevriend imker “een Italiaan” uit de omgeving van Venetië toegestuurd kreeg en ermee aan de slag ging, kon hij niet vermoeden wat hij aanrichtte. Sinds hij het bijenraam uitvond en hij zijn zwarte bij had ondergebracht in achterbehandelingskasten, merkte hij, dat zijn oude bijen voor de kastteelt minder geschikt waren, vooral wegens haar onrustig gedrag. Zijn vriend had hem bezworen, dat die Italiaanse Ligustica’s veel rustiger, zwermtrager en “gebruiksvriendelijker” waren. Uit zichzelf zouden deze bijen zich in het Noorden niet hebben vertoond. Terwijl de Zwarte Bij de hele wereld over ging; was de ligustica beperkt gebleven tot Midden en Noord Italië; in het Noorden tegengehouden door de Alpen, in het Zuiden door de daar aanwezige a.m.Sicula. Dit ene volk van Dzierzon is vele jaren lang het enige geëxporteerde ligusticavolk geweest. Dzierzon plaatste het volk tussen zijn 70 donkere volken en wonderlijk genoeg vond er geen vermenging plaats! Hij teelde verder met zijn gele moer en had in de herfst van 1853 27 ligusticavolken op zijn stand. Vijf jaar later waren het er meer dan 300 en begon de export naar Duitsland (Dzierzon zelf woonde in het huidige Polen) Zwitserland, Frankrijk, de Scandinavische landen, Rusland, Hongarije. In datzelfde jaar 1859 gingen 6 volken van Dzierzon naar New York en begon de opmars in de USA. Amerika was snel “om”: Men had daar inmiddels de Langstroth kast ontwikkeld en de roep van de rijke drachten met deze bij in Europa maakte de Zwarte Bij kansloos op de grote Amerikaanse imkerijen, die massaal aan de gele begonnen. In de Amerikaanse wouden is de a.m.m. ver in de meerderheid gebleven.

Lig2 gelebij.jpg

Van het achterlijf van de ligustica zijn minimaal de 2e en 3e achterlijfsegmenten heldergeel; meestal is alleen het laatste segment zwart, evenals het borststuk, de kop en de poten; de beharing op deze delen is geel; de moer is geheel goudgeel evenals haar zonen. Toch worden ligustica’s en carnica’s “zusters” genoemd, omdat zij niet veel van elkaar verschillen in tonglengte, haarlengte, breedte van de viltbanden en Cubitaal Index. (zie onder Goetze.

De Ligustica begint al vroeg in het voorjaar met een stevig broednest; ontwikkelt sterke volken, “wolkenkrabbers” ; en broedt het hele seizoen door, tot ver in de herfst: geheel in overeenstemming met de mediterrane omstandigheden. In een goed klimaat met een snel voorjaar en een goede doorlopende dracht, zijn de volken sterk en leveren goede oogsten: USA, Australië: geweldig! In onze omstandigheden, met een aarzelend voorjaar, een zomer waarin inheemse bijen een broedstop inlassen en een herfst die zelden tot overmaat aan dracht leidt, terwijl in mediterrane streken toenemende vochtigheid een compleet nieuwe drachtperiode inluidt, komen deze bijen in de problemen. De ligustica overwintert als groot volk en heeft derhalve veel wintervoer nodig . Voor de grote Amerikaanse imkerijen die gewend waren aan het eind van het seizoen de volken te slachten en in het voorjaar nieuwe te kopen, was dit geen probleem. Ook geen probleem is, dat de volken zo zwermtraag zijn, dat een jonge moer het hele seizoen in het volk blijft: men hoeft de volken niet te controleren. Voeg daar nog de zachtaardigheid aan toe en alles lijkt erop, dat men de ideale bij gevonden heeft. De ligustica is een “dicht bij huis” vlieger. Waar de carnica en de zwarte bij pas bij dracht op 80 – 100 m. aan de kwispeldans beginnen , doet de ligustica dit al na 20 m.; grotere afstanden geeft zij niet aan. Zij oriënteert zich meer op kleur dan op plaats; het verplaatsen gaat dan ook gemakkelijk; anderzijds vervliegt zij snel en gaat ook snel tot roven over, als rijke dracht ontbreekt.

Lig3 gelebij2.jpg

Bij alle genoemde eigenschappen komt nog, dat de ligustica een mooie bij is. In de zon zie je een slanke bij die puur goud uitstraalt; de ligustica is iets kleiner dan de carnica, al is dat op deze afbeelding, waar ook gauw een carnica kwam poseren, niet goed te zien.

Het vele en langdurige broed maakte de ligustica goed bestand tegen de Tracheeënmijt; iets dat broeder Adam goed van pas kwam; ( zie zijn boekje: op zoek naar de beste bijenstam.) Een minder goed verweer heeft de ligustica vanwege deze zelfde eigenschap tegen Varroa en bij voorbeeld Amerikaans Vuilbroed. De kastimkerij zorgde voor een tweede emigratiegolf van bijen – dit keer van de a.m. Ligustica- vooral naar de USA, dat het centrum van vermeerderingsbedrijven werd en leidde tot het systeem van de z.g. “pakketbijen”. Benoorden de Alpen konden de Ligustica’s niet stand houden; de bij past niet in ons ecologisch systeem; de laatste import stamt uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Ook in Noord Amerika is de tendens gegroeid om over te gaan naar overwinterende bijen en dan is de ligustica minder aantrekkelijk meer. Wij hebben aan de ligustica een groot hybridenbestand overgehouden, waarbij wij hopen, dat het ligustica deel zich goed aanpast en een verrijking kan betekenen van onze eigen inheemse bij. De hybride is snel te herkennen aan de versmalde geelbanden vooral op het tweede en derde rugsegment. Wij hebben er allen voorbeelden van.