Bijenwolf
De bijenwolf (Philanthus triangulum) is een solitaire graafwesp die, met name aan het eind van de zomer, vooral is aan te treffen op zandgronden (zoals heide- en duingebieden).
Het bijenwolf-vrouwtje graaft (foto 01 en 05) voor haar broed een gang (van 20 cm tot 1 meter lengte) met op het eind vijf tot tien zijgangetjes met elk een cel. Elke cel voorziet zij van 2-3 bijen voor een mannelijke nakomeling, of van 3-6 bijen voor een vrouwtje. Daar bovenop legt ze dan een eitje.
Op bijenjacht vliegt het bijenwolf-vrouwtje laag over de planten om dan op een verhoogd plekje te gaan zitten (foto 02) met kop en romp oplettende opgericht. Ziet ze een potentiële prooi dan gaat ze met een recht lijf voor deze prooi hangen om vervolgens snel toe te schieten. Vaak vergist ze zich en pakt ze per ongeluk een hommel die ze dan snel weer loslaat. Ze wil echt alleen bijen.
Na een meer succesvolle vangst geeft de bijenwolf haar prooi snel tussen romp en achterlijf een steek (foto 03) om de prooi vervolgens snel naar buikzijde te draaien om daar nog enkele malen te steken. Deze steken verlammen de prooi. Nog ter plekke wordt de honingmaag van de bij leeggedrukt en opgegeten. Daarna klemt zij de bij tegen haar buik en vervoert haar naar het nest (foto 04); per dag kan de wesp ongeveer tien bijen vangen.
De betreffende honingoogst is voor de bijenwolf zelf blijkbaar niet voldoende aangezien je de bijenwolf tussen de vangsten door ook nog wel kunt zien eten van de nectar van o.a. distelsoorten.
Het bijenwolfvrouwtje leeft een maand en kan daarin zo'n 5 tot 8 broednesten verwerken. Gezien de relatief geringe aantallen bijen die de bijenwolf vangt is de individuele bijenwolf niet echt levensbedreigend voor geheel een bijenvolk. Dat kan anders worden (foto 06) als er een groot aantal bijenwolven opereert in de buurt van maar weinig (of kleine) bijenvolken.