Codering om de verschillende generaties te benoemen

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Bij de koninginnenteelt gebruikt men meestal de letters "P" en "F" om de verschillende generaties aan te geven :

  • P komt van Parent = ouder
  • F komt van Filius/Filia = zoon/dochter


Als codering geldt dan:

  • P1: de teeltmoer
  • P2: haar ouders
  • P3: etc.
  • F1: haar dochters
  • F2: haar kleindochters
  • F3: etc.


Deze codering geldt in principe ook voor vaders en zonen (de darren), maar deze "individuen" zijn in de bijenteelt zelden bekend. De meeste paringen gebeuren immers in de vrije natuur, en zelfs op bevruchtingsstations weet je zelden de preciese afkomst omdat er meestal sprake van meerdere darrenvolken. Alleen bij kunstmatige inseminatie zou je deze codering ook bij de darren kunnen toepassen.


Hoewel deze codering in beginsel neutraal is (en ook wordt gebruikt bij de teelt van andere dieren en planten) wordt deze codering in de bijenteelt ook wel (of eigenlijk vooral) gebruikt om de raszuiverheid (zoals bij carnica), of het gehalte buckfast, van een bepaalde moer aan te geven:

  • Een F1 is dan een dochter van raszuivere (of 100 % buckfast) ouders die zelf echter gepaard heeft met onbekende darren. Deze F1 levert nog wel raszuivere zonen (want darren ontstaan immers uit onbevruchte eitjes), maar levert geen raszuivere dochters meer.
  • Met een F2 wordt dan vaak verwezen naar een moer die nog slechts voor de helft raszuiver is.


Vaak wordt ook F0 gebruikt als codering voor de teeltmoer. Dat is taalkundig onjuist, maar wordt uiteraard wel begrepen (als raszuiver aangepaarde moer).