Coniferen

(Latijnse naam: Coniferae)

De jeneverbes is een van de weinige coniferen die in de Lage Landen inheems is. De plant verspreidt tijdens de bloei, en bij voldoende wind, wolken van stuifmeel.

Omschrijving en kenmerken

Er zijn ruim zeshonderd soorten coniferen (als overblijfsel van een soortenrijkdom die duizenden jaren geleden veel groter is geweest). Soms worden al die coniferen als één of als twee families gezien, maar meestal worden de coniferen als één orde gezien.

In de volksmond worden vooral die planten als coniferen aangeduid die met "schubben" gelede takjes hebben (in plaats van bladeren of naalden). Onder de orde van de coniferen valt echter niet alleen dit geslacht van zogeheten cypresachtige coniferen (Chamaecyparis), maar ook de dennebomen, de sparren, etc.

De naam "coniferen" betekent "kegeldragers", hetgeen verwijst naar de zaaddragende kegelvruchten van de coniferen. Sommige van deze kegelvruchten kunnen zelfs daadwerkelijk fruitachtig overkomen (bijvoorbeeld bij de Jeneverbes en bij Taxus). Alle coniferen zijn windbestuivers.

Coniferen kunnen op twee manier drachtplanten zijn:

• als leverancier van honingdauw
  • zoals bijvoorbeeld op de sparren in het Duitse Zwarte Woud (hetgeen de bekende 'Tannenhonig' oplevert).
• als leverancier van stuifmeel

In onderstaand filmpje (van 14 en 15 maart 2011 te Kalenberg) zien we onze honingbij stuifmeel verzamelen op een soort cypresachtige conifeer. [[Image:Coniferen.flv</VideoFlv>

Verwijzingen en bronnen

• Naar het overzicht Drachtplanten