Nosema ceranae

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nosema ceranae


In 1994 beschreef Ingmar Fries als eerste een nieuwe Nosemasoort in de Aziatische honingbij ( Apis cerana ), (Fries et al. 1996).

Nosema ceranae ziet er onder de microscoop ongeveer hetzelfde uit als Nosema apis maar met DNA-techniek zijn beide Nosemas goed te onderscheiden.

Nosema apis en Nosema ceranae behoren tot de Microsporidia.

Microsporidia zijn obligaat intracellulaire organismen.

Dat wil zeggen dat ze alleen in een levende cel kunnen leven en voortplanten.

Microsporidia doen dit in cellen van insecten, andere ongewervelden. Vrij recent zijn er ook Microsporidia ontdekt bij de mens.

Een onderdeel van de levenscyclus van Microsporidia is het sporestadium. In dit stadium kunnen ze lange tijd buiten een cel in leven blijven.

De verspreiding van cel tot cel en van het ene naar het andere levende organisme gebeurt in het sporestadium.

Lang is gedacht dat Nosema ceranae strikt verbonden was met Apis cerana maar onlangs werd Nosema ceranae gevonden in Apis mellifera volken in Taiwan (Huang et al,2007).

De Spaanse onderzoeker Higes toonde Nosema ceranae aan in Spaanse honingbijvolken (Higes et al, 2006).

De Spaanse bevindingen waren nog opmerkelijker dan de bevindingen in Taiwan, omdat in Spanje geen Apis cerana voorkomt en in Taiwan wel.

Door de komst van Nosema ceranae is het ziektepatroon veranderd.

Nosema apis heeft twee typische pieken, in het voorjaar en in het najaar.

In de winter en in de zomer worden praktisch geen Nosema apis infecties gemeld.

In Spanje, in het Centro Apicola Regional (CAR) laboratorium van M. Higes, werden tot 2002 de meeste Nosema besmettingen ook in de lente en herfst gevonden maar vanaf 2003 veranderde dit.

In 2005 was er geen seizoensinvloed meer te vinden.

Gedurende het hele jaar kunnen Nosemasporen gevonden worden.

Dit valt samen met de toegenomen prevalentie van Nosema ceranae en het geleidelijk verdwijnen van Nosema apis.

In de monsters van 2005 en 2007 uit Spanje, Frankrijk, Zwitserland en Duitsland bleek dat de meeste besmettingen, Nosema ceranae besmettingen waren.

Slechts in een klein deel werden besmettingen met alleen Nosema apis gevonden en in een paar gevallen werden beide Nosema soorten gevonden.

Dit bevestigt het beeld, dat ook al in de USA is geconstateerd, dat Nosema ceranae de Nosema apis lijkt te verdringen.

In 2008 zijn in Nederland 170 imkers bezocht en zijn van 850 volken monsters genomen en onderzocht.

Uit dit onderzoek bleek dat nog maar 10% volken met Nosema apis besmet was en 87% van de volken met Nosema cerana. Slecht 10% van de monsters was niet besmet met Nosema.


Wat Nosema ceranae precies in het lichaam van de honingbij doet weten we nog niet.

Daarvoor is de ziekte nog te kort bekend.

Laboratoriumtesten toonden aan dat na het voeren van gezonde jonge bijen met sporen van Nosema ceranae 80% van de ventriculuscellen besmet was (Higes et al, 2007).

In de ventriculuscellen werd de levenscyclus in drie dagen voltooid en werden weer nieuwe sporen gevormd die deels het lichaam verlieten en deels nieuwe cellen van de ventriculus besmetten.

De bijen die met Nosema ceranae gevoerd werden waren binnen acht dagen allemaal dood.

De praktijk lijkt minder dramatisch te zijn. Ondanks het feit dat in de volken in de USA en in Europa al veel meer Nosema ceranae voorkomt dan Nosema apis zijn niet alle bijen meteen dood gegaan, ook niet die besmet zijn met Nosema ceranae.

Toch moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat Nosema ceranae, naast Varroa destructor een serieuze risicofactor is voor het bijenhouden.


Bron: Bijengezondheid NBV


Overzicht Bijenziekten en plagen.