Raad-kast

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Een tekening van de Raadkast.

Omschrijving

De Raad-kast werd ontwikkeld door de heer Chr.H.J.Raad. Hij publiceerde hierover (en over imkeren in het algemeen) in verschillende artikelen in het tijdschrift „De levende natuur" (dat sinds 1896 tot op heden wordt uitgegeven] en zette aldus menigeen aan tot het zelf maken van, en imkeren met, de Raad-kast. Betreffende artikelen voegde hij in 1907 samen tot een boekje. [1] [2]


De Raad-kast is een dubbelwandige vierkante kast met een binnenruimte van 375 x 375 mm en heeft 10 ramen met een hart op hart afstand van 37,5 mm.

De Raad-kast bestaat evenals de simplexkast uit losse binnen en buitendelen, maar de onderste broedkamer vormt hierop een uitzondering. De dubbele wand van de onderste broedkamer bestaat uit een vast met elkaar verbonden binnen- en buitenwand. De 30 mm grote tussenruimte tussen de beide wanden van de onderste broedkamer is permanent opgevuld met stro.

In de onderzijde van de onderste broedkamer is een sleuf als vlieggat aangebracht. Met de op de losse bodem bevestigde scharnierende vliegplank kan dit vlieggat worden gesloten.

De raampjes (met een buitenmaat conform simplexformaat) worden gemaakt van zogeheten duivenlatten (20mm breed en 10mm dik). De toplat bestaat uit twee helften waar een vel kunstraat tussen kan worden geklemd.

De broedkamer is 220mm hoog, en aan alle zijden zit bovenaan een sponning waar de oren van de ramen op kunnen rusten. Hierdoor kunnen de ramen zowel in koud- als in warmbouw worden gehangen. De niet gebruikte sponning wordt opgevuld met latjes.

De buitenste verticale randen van het dak passen over het onderliggende kastdeel heen.


In het Maandschrijft Bijenteelt heeft Chr.H.J. Raad in 1920 zelf de "Werkmethoden met de zelfgebouwde bijenkast" beschreven. [3] [4] Nadat Chr.H.J. Raad enthousiast was geworden over Alley's Trap onwikkelde hij de Raad-tweeling vooral om optimaal van deze vinding te kunnen profiteren.


Datering en Voorkomen

Sinds circa 1900 tot circa WO-2, exclusief in Nederland. Gedurende die periode zijn er wel (ook door Raad zelf) verbeteringen aangebracht zodat de Raad-kast van 1907 niet dezelfde is als die van 1940.


Werkbeschrijving van de onderste broedkamer

Onderste broedkamer.

De onderstaande werkbeschrijving van de onderste broedkamer is gebaseerd op een beschrijving uit 1940: [5]

  1. Van 30 x 30 mm dikke latten timmer je 2 vierkante raamwerken met een binnenswerkse maat van 395 x 395 mm.
  2. Op beide raamwerken (één voor de bovenkant, en één voor de onderkant) worden de (10 mm dikke) binnenwand, en de (15 mm dikke) buitenwand bevestigd. Hierdoor ontstaat dus een met stro te vullen tussenruimte van 30 mm, en een binnenswerkse kastmaat van 375 x 375 mm.
    1. De binnenwand is 210 mm hoog; de bovenkant komt gelijk met de bovenkant van het bovenste raamwerk, en de onderkant komt gelijk met de onderkant van het onderste raamwerk.
    2. De buitenwand blijft aan de bovenkant 20 mm onder de bovenkant van het raamwerk. Aan de onderkant steekt het 15 mm onder het onderste raamwerk uit, behalve aan de voorzijde der kast; hier reikt de buitenwand precies tot aan den onderkant van het onderste raamwerk. Hierdoor ontstaat tussen grondvlak en kast een sleuf om de bodem tussen te schuiven.
  3. Langs de bovenkant van de binnenwand bevestigen we vertikaal rondom een reep stevig zink, dat 10 mm uitsteekt. Hierop komen de oren van de broedraampjes te rusten. Met het oog op reizen kan men de reep zink kantelen geven ter grootte van de oren van de raampjes.
  4. Langs de buitenkant van het bovenste raamwer bevestigen we vier latjes van 10 mm breed en 20 mm hoog. Hierdoor ontstaat een lijst waartussen precies de oortjes van de broedramen passen met ruimte om ze aan te pakken.
  5. Naast de toplatten van de beide buitenste broedramen zit een open ruimte komt waarin bijen zouden kunnen lopen. Om dit te voorkomen vullen we deze ruimte op met een paar losse latjes, 30 mm, breed en 20 mm dik (ter verwisseling zodra van koudbouw naar warmbouw wordt gegaan of visa versa).
  6. Uit de onderkant van de voorwand van de broedkamer beitel je een vlieggat van 20 c.m. breed en 1 c.m. hoog.
  7. Een aanvliegplank van 120 mm breedte komt met een paar scharnieren voor aan de bodem vast. De achterkant ervan schaven we schuin af, waardoor de vliegplank afhelt met het oog op regenwater.


Voetnoten

  1. C.H.J.Raad. Imkeren. Beknopte gids voor den bijenliefhebber. Amsterdam, W. Versluys, 1907.
  2. A.Bazuin. Een praatje over bijen en boeken. Maandschrift Bijenteelt, maart 1917
  3. Chr.H.J. Raad. Werkmethoden met de zelfgebouwde bijenkast. Maandschrijft Bijenteelt, maart 1920
  4. Chr.H.J. Raad. Werkmethoden met de zelfgemaakte bijenkast. Maandschrijft Bijenteelt, april 1920
  5. Chr.H.J. Raad. De enkele Raad-kast en de Raad-tweeling. Maandschrift Bijenteelt, april 1940


Navigatie