Renson broedbeperking

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Deze methode is bedacht door Henri Renson, imker uit Cheratte bij Luik (België).


Normaal gesproken overwintert een volk met 6 tot hoogstens 8 ramen bijen, en net tegen de tijd dat ze op de voorjaarsdracht staan is er zoveel open broed aanwezig dat er veel bijen thuis moeten blijven om dit broed te voeden en op temperatuur te houden.


In de Renson-methode wordt de moer, vanaf de voorjaarsdracht (rond 20 april) tot eind juni, 'opgesloten' op een beperkt aantal ramen, zodat er:

  1. minder eitjes door de moer gelegd kunnen worden, zodat er
  2. minder open broed verzorgd hoeft te worden, zodat er
  3. meer bijen (versneld) haalbij zullen worden (die bovendien langer leven [1]) , waardoor er
  4. een grotere honingoogst binnen komt, en er
  5. meer (overgebleven) stuifmeel aanwezig is voor de aanmaak van de aanstaande winterbijen.


Het aantal ramen waarbinnen de moer moet worden opgesloten moet in totaal zo'n 30.000 cellen bevatten. Per gehanteerde raammaat zal dat aantal ramen uiteraard verschillend zijn, maar je kunt het aantal ramen berekenen door uit te gaan van 800 cellen per dm² raat (beide zijden gerekend).


Bijkomende voordelen van deze methode (naast de hogere honingopbrengst):

  • de gemakkelijkere controle op moerdoppen, die zich nu beperkt tot de kleine broedruimte, en
  • minder zwermneiging doordat volksgrootte getemperd en stabiel is,
  • als er wel gezwermd wordt kan de moer niet mee zodat de zwerm weer terug komt,
  • de moer kan langer mee.


Om tijdig voldoende winterbijen te hebben moet eind juni de moer weer de normale volle broedruimte worden gegeven en moet de hoeveelheid beschikbaar voer (eigenlijk zoals altijd) goed in de gaten worden gehouden.


Als volken op meer 13 ramen uit de winter komen is de Renson-methode niet nodig. Zo'n volk heeft al een mooie verhouding tussen de binnen- en buitendienst om een goede honingoogst binnen te halen.


Werkschema Renson

Na de reinigings-vlucht bij een temperatuur boven de 12 graden, ergens in 2e helft van Februari (liefst pas eind februari):

  • Het volk terugzetten op 1 broedkamer. Dit gebeurt dus nog min of meer tijdens het laatste staartje van de winterzit. Dit terugzetten heeft een positieve invloed op de warmtehuishouding.
    • Er moet op worden gelet dat er géén ramen met veel stuifmeel worden verwijderd. De stuifmeelvoorraad moet voor de inwintering in de bovenbak worden gehangen zodat het bijenvolk in het voorjaar op het stuifmeel zit en voldoende eiwitten ter beschikking hebben om de jonge larven van voedsel te voorzien
  • De voederkrans boven de middelste 2 broedramen openkrabben. Na 7 tot 10 dagen zijn de 2 ramen links en rechts naast het broednest aan de beurt om de worden open gekrabd. Eventueel 10 dagen later nog eens herhalen. Doel is dus om de onderbak vol met lege cellen te krijgen zonder de stuifmeelvoorraad aan te tasten.

Medio maart wanneer de wilg gaat bloeien:

  • Een lage honingkamer zonder moerrooster op de onderbak plaatsen waardoor de koningin haar broednest naar boven zal uitbreiden.

Omstreeks [2] 20 april:

  • Tussen de 2 bakken een moerrooster plaatsen en de koningin in de lage honingkamer (de Rensonkamer) boven het moerrooster brengen.
  • Vervolgens boven de Rensonkamer nogmaals een moerrooster leggen en een broedkamer als honingkamer plaatsen.
    • In deze broedkamer 5 tot 6 vellen kunstraat hangen. ** Bij goede dracht dient tijdig (voordat de Rensonkamer wordt volgedragen met honing, want dat kan je zelfs de moer gaan kosten) direct boven het bovenste moerrooster (dus onder de dan reeds volle honingkamer) een 2e honingkamer bijgeplaatst worden.
    • Bij het oogsten van de honing opletten dat er voldoende voer voor de bijen zelf overblijft want in de Rensonkamer zit normaal gesproken nauwelijks honing. Zo nodig voeren.
  • Na de voorgaande handelingen heeft het volk dus 3 kamers waarvan alleen de middelste (de Rensonkamer met dus ongeveer 30.000 cellen) beschikbaar is voor broed.

Negen dagen na de vorige stap:

  • De onderste kamer controleren op moerdoppen. Meestal zijn deze er niet aangezien de onderste kamer nu alleen nog door de haalbijen wordt gebruikt als opslagkamer voor stuifmeel en tijdelijke opslag van honing. Haalbijen zijn geen bouwers, dus ook niet van moerdoppen.
  • Eveneens de middelste kamer op doppen controleren, en dit vervolgens om de 10 dagen herhalen.
    • In deze kamer bevinden zich vooral jonge rustige bijen hetgeen het controleren vergemakkelijkt.
    • Indien in deze middenkamer doppen worden gevonden, deze verwijderen. Als een volk na enige controles doppen blijft aanzetten dan deze koningin opruimen en na 5 dagen een jonge bevruchte koningin invoeren.
    • Bij deze 10-daagse controles, zo veel mogelijk de darren van de Rensonkamer naar de onderbak vegen, dit ter voorkoming van het verstoppen van het moerrooster.

Na het weghalen van de honingkamers na de laatste dracht eind juni (begin juli):

  • Direct enkele kilo's voeren in 3:2 verhouding. Dit voer komt in en boven de Rensonkamer en bovenin de onderste broedbak terecht

Op 1 juli:

  • Het moerrooster tussen bak 1 en 2 wegnemen waardoor de koningin naar de onderste broedkamer (met inmiddels veel stuifmeel) kan afzakken.

Op 10 juli:

  • Het moerrooster opnieuw plaatsen tussen onderbak en Rensonkamer. De koningin moet nu in de onderbak zitten of worden geplaatst.

Op 21 juli:

  • Rensonkamer wegnemen en evt. onder de onderste broedbak een lege nieuwe broedbak plaatsen, dit bij overwintering op 2 broedbakken.

Op 25 juli:

  • Laatste honingkamer wegnemen en 5 kg voeren.

Op 1 augustus:


Voetnoten

  1. Broedverzorging gaat ten koste van het eiwit-vetlichaam en daardoor ten koste van de levensduur van de bij. Andersom geredeneerd ontstaat de langlevende winterbij onder andere juist doordat er in het najaar minder bijen geboren en dus verzorgd hoeven worden
  2. vóór 20 april als het volk naar zwermstemming neigt, ná 20 april als het volk nog niet sterk genoeg is