Basiscursus: Het bijenjaar mèt ingrijpen door de imker.


Ad 0:

Uitgangspunten.

  • Er bestaan binnen de imkerij meerdere verschillende bedrijfsmethoden.

    • In deze startcursus wordt uitgegaan van de in onze Lage Landen meest toegepaste methode,

      oftewel de Aalster methode.


  • Er worden binnen de imkerij veel verschillende bijen-behuizingen toegepast.

    • In deze startcursus wordt uitgegaan van de in de onze Lage Landen meest gebruikte kasten,

      oftewel die met 10 of 11 simplexramen per kastdeel.


  • Er wordt binnen de imkerij op veel verschillende manieren aan varroabestrijding gedaan.

    • In deze startcursus wordt uitgegaan van het door de Wageningen UR aanbevolen
      3-gangen-menu.


  • De onderstaand vermelde timing kan per jaar een fiks aantal weken verschillen.

    • Het ene jaar begint de groei en bloei - en dus ook het bijenseizoen - immers veel eerder (of later) dan het andere jaar.


Ad 1:

De 1e controle (de voorjaarscontrole) in maart/april.



(Zodra in maart/april de buitentemperatuur in de schaduw minimaal 15 °C is.)

  • Vaststellen of het volk groot genoeg is.

    • Indien te klein (èn je wilt voorjaarshoning oogsten):
      verenigen met een ander volk.

  • Vaststellen of het volk een leggende koningin heeft.

    • Heeft het volk (liefst open) broed?

    • Desgewenst
      (nu het volk nog klein is)
      de koningin zoeken om deze:


  • Heeft het volk nog genoeg voer?

  • Is er nabij het broednest genoeg ruimte voor de koningin om eitjes te kunnen leggen?

  • Zijn er beschimmelde raten die vervangen moeten worden?
    (raatvernieuwing)

  • (De onderstaande acties
     kun je eventueel ook al eerder, op een koudere dag, uitvoeren:)

    • Is de bodem zo vies dat deze moet worden vervangen of schoongemaakt?

    • Als het volk is ingewinterd op 2 broedkamers:

      • Zit het broednest alleen bovenin?
        Zodat (raatvernieuwing) de onderste broedkamer kan worden weg genomen?


Ad 2:

De volgende controles (de groeicontroles) in maart/april.


  • Ruimte geven (voor optimale groei, en voorkoming/vermindering zwermneiging)

    • Indien (nog) op 1 broedkamer,

      • en nog klein broednest:

        • ramen met voer aan de zijkant(en) vervangen door lege uitgebouwde ramen of ramen met startraat nabij het broednest

      • en al groot broednest (en dan waarschijnlijk ook al zo'n 8 straten bijen):

        • een extra broedkamer plaatsen

          . bovenop: risicovoller, sneller, beter uitgebouwd

          . of onder: veiliger, langzamer, slechter uitgebouwd

          . of broednest verticaal herinrichten.

    • Indien overwinterd op 2 broedkamers, en bij voorjaarscontrole zo gehouden, en meeste broed bovenin zonder dat je daar nog ruimte kan geven:

      • broednest zo herinrichten (broed naar beneden en voer naar boven)
        dat je toch weer ruimte kunt geven.

    • Pas bij goede dracht: (ook) een honingkamer, met al dan niet een moerrooster

  • Inhangen van één of twee bouwramen om (tot hooguit in juni) de darrenraatmethode toe te passen.

    • Bij aanvang plaats je de (liefst in meerdere segmenten opgedeelde) bouwramen aan de zijkant(en) in de onderbak

      (aan de zijkanten in de bovenbak loop je grotere kans op honing i.p.v. darrenraat).

    • Vervolgens per bouwraam per week een segment uitsnijden.
      Indien geen segmenten dan pas uitsnijden zodra het darrenraat is gesloten.
      Dit kun je volhouden zo lang de bijen darrenraat blijven bouwen en vullen.

    • Bijkomende voordelen (naast de varroabestrijding):

      • Ook zo blijf je het volk telkens (ietwat) ruimte geven.

      • Je kunt de raatbouw monitoren
        (spits of stomp?)



Ad 3:

De zwermcontroles vanaf de derde week van april
tot aan het maken van de kunstzwerm.


  • Indien nog geen speeldopjes, dan kun je de volgende controle over 14 dagen doen.

  • Zodra speeldopjes: om de 8 dagen controleren op zwermneiging
    (maar voor de imker is om de 7 dagen waarschijnlijk praktischer).

    • Dan ben je de (3 ei + 6 larf =) 9 dagen voor.

      Immers, in 9 dagen kan een volk van eitje tot een gesloten moerdop (en dus vertrek van de voorzwerm) komen.

  • Onderdrukking zwermneiging door:

    • wederom ruimte geven
      (o.a. via plaatsing van een honingkamer, of afname van een broedaflegger),

    • weghalen speeldopjes en zwermcellen.

  • Als er wordt geïmkerd met zwermtrage bijen (zoals de buckfast),
    dan zijn de bovenstaande zwermonderdrukkende maatregelen
    (indien tijdig uitgevoerd!)
    voldoende om het zwermen geheel te verhinderen.

  • Bij de door imkers meest gehouden bastaardbij
    is de zwermneiging veel moeilijker in toom te houden.
    Zodra zo'n volk bij herhaling zwermdoppen blijft aanzetten kan het zwermen alleen nog maar definitief worden verhinderd door:

    • het afnemen van de koningin

      • (meestal gebeurt dit middels het maken van een kunstzwerm), en

    • het daarna na 13 dagen verminderen van het aantal redcelkoninginnen tot één.

      • (het hoofdvolk zal na afname van de koningin namelijk redcellen gaan maken).





Bovenstaand laat de imker zich bij de planning van de kunstzwerm leiden door (de zwermneiging van) het bijenvolk.

In de praktijk bepaalt ook vaak de vakantieplanning van de imker wanneer de kunstzwerm wordt gemaakt.

Inmiddels zijn we nu alledrie de verschillende moerdoppen tegen gekomen.

Even ter herhaling:

  • zwermcellen: moerdoppen in het kader van de natuurlijke jaarlijkse drang tot volksvermeerdering.

  • wisselcellen: moerdoppen waarbij het volk (alleen) de koningin wil vervangen, dus zonder te zwermen.

  • redcellen: moerdoppen naar aanleiding van moerloosheid.

Het speeldopje staat niet in dit rijtje. Het is wel een eerste begin van een zwermcel: maar nog zonder eitje of larve, en het wordt vaak ook weer afgebroken.


Ad 4:

Het definitief verhinderen van de voorzwerm, door ...

het door de imker maken van een kunstzwerm.



  • Kunstzwerm = afnemen van de koningin + bijen ± broed.

    • De imker maakt de grootte van de kunstzwerm meestal kleiner dan anders de te voorkomen voorzwerm zou zijn geworden.
      Op die manier behoud hij/zij de grootte van het productievolk (meer honingproductie).

  • Op het moment van het maken van de kunstzwerm moeten er geen zwermcellen (meer) zijn, en anders weg gehaald, want anders loopt de planning van de volgende stap (het verhinderen van "nazwermen") in de soep.

    • Dan is er onverwachts ergens voor de 13e dag al een nieuwe koningin, en wellicht dus ook al een (grote) nazwerm met die jonge koningin.

  • Twee voorbeelden van kunstzwermen zijn de veger en de vlieger:

    • De veger (ook wel koninginneaflegger):

      • De opgezochte en uitgenomen koningin + een gedeelte van het volk worden in een ander kastje elders geplaatst.


        • Indien plaatsing minder dan 6 km verderop:
          grotere veger maken (meer bijen meegeven) omdat de haalbijen na fourageren in bekend gebied terugvliegen naar het volk op de oude lokatie.

          6 km = 2 x de actieradius van de haalbij
          (zodat er geen overlappend bekend fourageergebied is).

      • Aan de veger moet je zowel ramen met voer als met voldoende uitgebouwde legruimte meegeven (zodat de koningin gewoon door kan gaan met leggen).



      • In bovenstaand filmpje wordt het maken van een veger inclusief broed getoond.

        In het filmpje is het afnemen van de bovenste (honing) kamer weg gelaten.

        Het filmpje laat het afstoten van maar 1 raam met voornamelijk binnenbijen (vanaf een raam met broed) zien, terwijl er meer werden afgestoten.
        De kunstzwerm komt immers op dezelfde bijenstal te staan, zodat alle buitenbijen zullen afvliegen.

        Vroeger werden de extra bijen niet afgestoten maar van de ramen geveegd, vandaar de naam veger.

        Dat afstoten kun je ook zonder een trechter doen door een ruimte tussen 2 ramen te laten, en daar dan de bijen in af te stoten.

        Deze kunstzwerm kreeg niet zoveel voer (nectar/honing) mee, en daarom werd deze ook nog even wat suikerwater gevoerd. Dat doe je met een speciaal daarvoor bedoeld voerbakje.
      • Van oorsprong gaan er ramen met broed met de veger mee, maar tegenwoordig maken steeds meer imkers broedloze vegers:

        • - via het broed gaan er veel varroamijten met de kunstzwerm mee, en

        • - zonder broed lijkt de veger meer op een natuurlijke voorzwerm.

      • De veger is de meest toegepaste kunstzwerm.


    • De vlieger:

      • Niet de kunstzwerm (de afgenomen koningin + bijen), maar
        het grote moerloze produktievolk wordt elders (maar wel in de buurt) geplaatst.

        • De vanuit het productievolk vertrekkende haalbijen vliegen "terug" naar de kunstzwerm op de oude lokatie.

      • Ook de vlieger kan broedloos, maar dan wel extra bijen vanaf de broedramen er bij schudden.

        • Immers, de vlieger heeft voor het opkweken van larven ook de jonge bijen uit de binnendienst nodig.

      • Ook aan de vlieger geef je ramen met voer en legruimte mee.

        • Vanwege alle haalbijen hoeft er minder voer bijgevoegd dan bij een veger.

    • In de praktijklessen te Apeldoorn wordt gewerkt met de veger.


Ad 5:

Het 13 dagen na het maken van de kunstzwerm
verhinderen van "nazwermen",

door te zorgen dat er in het oude volk minimaal èn maximaal

één redcelkoningin overblijft.



  • Deze actie houdt in dat je na het constateren van de tuter, de overige redcellen verwijderd.

  • Indien er geen tuter is moet je eerst:

    • constateren dat er al wel een uitgelopen redcel is,

    • en/of zelf redcel(len) openenen en redcelkoningin(nen) in laten lopen

    (er moet immers wel één koningin overblijven, en als je zomaar alle redcellen verwijderd ...).

    Pas daarna kan (en moet) je de (overige) redcellen verwijderen.

    (Blijken er alleen nog gesloten doppen te zijn, en blijken de koninginnen uit de door jezelf geopende redcellen te jong, dan de hele actie een dag uitstellen.)
    Het kan ook voorkomen dat een volk uit zichzelf al niet wil "nazwermen''.

    Zo'n volk blijkt dan na 13 dagen zelf al geregeld te hebben dat er maar één redcelkoningin is overgebleven.

    Je treft dan naast een netjes uitgelopen redcel (waarvan alleen het dekseltje geopend),
    ook redcellen aan die aan de zijkant zijn geopend
    (de koninginnen in die redcellen zijn dan al door het volk zelf geruimd).

    Zodra je dit ziet is een verder vervolg van het redcellen verwijderen niet nodig.

  • Deze actie is overigens van toepassing bij alle grote volken
    die 13 dagen geleden ineens de koningin zijn kwijtgeraakt
    (zoals bijvoorbeeld ook een grote broedaflegger, of een verzamelbroedaflegger).


Ad 6:

Het besproeien van het oude volk met oxaal, zodra ...
er na 21 of 24 dagen geen gesloten broed van de oude moer meer is, en ...
voordat het eerste broed van de jonge moer weer sluit
(zelden sneller dan na 28 dagen, en meestal later).



  • Oxaal is heel effectief tegen varroa,
    maar dringt niet door tot in het gesloten broed
    (waar zo'n 80% van de varroamijten zich bevindt).

  • Het gaat om een oplossing van 30 gram oxaal in 1 liter water.

  • De imker zorgt ervoor zelf niet met de oplossing in contact te komen.

    • mondkapje, waterdichte handschoenen, bijenkap of bril, uit de wind.

  • Zo mogelijk, is het verstandig om ook de koningin te ontzien.

  • Het gaat hier echt om sproeien!

    • Niet vernevelen!

      • Want dan loop je kans dat het gaat zweven en dat je het inademt.

    • Niet druppelen!

      • Dat doe je in de broedloze periode in de winter (zie verderop).


  • Verschillende situaties waarin een bijenvolk tijdelijk geen gesloten broed heeft:

    • Een geschepte voorzwerm:
      - van dag 0 tot 9 (A).

    • Een broedloze veger:
      - van dag 0 tot 9 (A).

    • Een geschepte nazwerm:
      - van dag 0 tot 16 (B+A).

    • Een productievolk
      waar een kunstzwerm
      van is afgenomen:
      - van dag 24 (C) tot 29 (E).
    A =
    tijd van ei tot gesloten broed =
    3 (eitje) + 6 (larve) =
    9 dagen

    B=
    snelste dag waarop een jonge koningin legt =
    7 dagen
    (zelden, meestal vanaf 9 dagen)

    C =
    laatste uitlopende broed van oude koningin =
    broedduur darren =
    24 dagen

    D =
    benodigde tijd voor aanmaak redcelkoningin =
    6 (larve) + 7 (pop van koningin) =
    13 dagen (= meestal, maar kan ook 12 zijn,
    bij een redcel op een iets oudere larve.)

    E =
    snelst gesloten broed van nieuwe koningin =
    D + B + A =
    29
    (zelden, meestal vanaf 31 dagen)


Ad 7:

Is de jonge koningin aan de leg?


  • 28 dagen (4 weken) na het maken van de kunstzwerm is een uitstekend moment om zowel

    • oxaal te sproeien, als om

    • te kijken of de nieuwe koningin al aan de leg is.

    Je kunt op dat moment echter nog niet zien of het bevruchte eitjes zijn:
    dat kan pas zodra er gesloten broed is (i.c. werksterbroed).

  • Controle op dag 35 (5 weken):

    • Dat is dus te laat voor een effectieve oxaalbehandeling.

    • Als er op dat moment gesloten werksterbroed is: Prima !

    • Als er op dat moment alleen open broed is:
      over een week alsnog checken of er sprake is van gesloten werksterbroed.

    • Als er op dat moment geen broed is, maar zie je wel een moer:
      hercontrole over een week (en zie je dan eitjes:
      ook de controle op werksterbroed weer een week later)

    • Als er op dat moment noch broed noch een koningin wordt aangetroffen,
      dan doe je de moerloosheidsproef
      (= uit een ander volk inhangen van een raam met jong open broed).

  • Zonder broed èn zonder koningin zullen er zo'n 6 weken na afname van de kunstzwerm eierleggende werksters ontstaan.
    Te herkennen aan meerdere eitjes in een cel, of
    (in een latere fase) aan bultbroed.

  • De moerloosheidsproef leidt:

    • zowel tot een diagnose (als er géén redcellen op het ingebrachte raam worden aangezet dan is er wel een koningin, en anders niet), als

    • tot een eventueel benodigde oplossing (als er wèl redcellen en dus geen koningin blijkt te zijn):

      • het ingebrachte broed voorkomt eierleggende werksters, en

      • de redcellen geven een herkansing om alsnog tot een jonge bevruchte moer te komen.

  • Stel, er blijkt uit de moerloosheidsproef dat er wel een moer is
    (oftewel het volk zet geen redcellen aan):

    • dan zal het volk het broed verzorgen en de koningin alsnog eitjes gaan leggen,

    • dan heb je met de moerloosheidsproef wellicht ook weer varroa in het volk ingevoerd,

      • dat kun je zoveel mogelijk voorkomen door de moerloosheidsproef uit te voeren met een raam met zo min mogelijk gesloten broed.


Ad 8:

Honing oogsten.


  • Dat is in onze Lage Landen mogelijk van mei (fruit) tot en met september (heide).

  • Of je daadwerkelijk honing kunt oogsten is echter afhankelijk van

    • de toestand van je bijenvolken,

    • de weersomstandigheden,

    • de hoeveelheid drachtplanten in je eigen drachtgebied,

    • of je met je bijenvolken wilt reizen reizen naar de diverse drachten
      (zoals fruit, koolzaad, linde en heide)

      • (bij sommige drachten
        kan dan bovendien een bestuivingsvergoeding aan de orde zijn).

  • Honing oogsten na einde dracht, of anders voordien zodra 3/4 verzegeld.

    • Drogere honing is langer houdbaar (17% vocht => 2 jaar houdbaar).

    • Bij stootproef moet honing in de cellen blijven zitten.

    • Vochtgehalte is te meten met refractometer.

    • Geen broed oogsten!

      • Broed in honingkamer voorkomen door gebruik moerrooster, of
        4 cm honing boven broednest voordat plaatsing van honingkamer
        (maar dat is uiteraard minder betrouwbaar).

  • Je kunt de honing zowel met zogeheten honingkamers, als met zogeheten broedkamers proberen te oogsten.

    • De afstand vanaf de vliegopening, en de grootte van het broednest, bepaald waar de bijen de honing opslaan.
      Niet de naam die wij aan een bepaalde kamer geven.

      • Honingkamers:
        - lichter om te tillen (1,2 - 1,5 kg honing per raam);
        - sneller oogstbare ramen.

      • Broedkamers:
        - zwaarder om te tillen (2,0 - 2,5 kg per raam;
          hetgeen is op te lossen m.b.v. plaatsing vulblokken);
        - het werken met maar één raammaat kan handig zijn.

  • Bij het oogsten moet je:

    • voorafgaand een bijenuitlaat plaatsen, of

    • de ramen zelf stuk voor stuk van bijen ontdoen.

      • Als je vrij vlot daarna gaat slingeren mag je de bijen afstoten, maar anders de bijen afvegen om te voorkomen dat er in de wasdekseltjes scheurtje komen waardoor er vocht bij de honing kan komen.

      • Niet de honingramen beroken!

  • Voordat je de honing uit de ramen kunt slingeren:
    eerst de ramen tot maximaal 35 graden Celsius verwarmen
    (hetgeen uiteraard niet nodig is als je direct na het oogsten gaat slingeren).
    Hierdoor wordt de honing vloeibaarder / gemakkelijker uit de cellen te slingeren.

  • Dan ontzegelen, slingeren, zeven en klaren.

  • Oppotten is veel gemakkelijker met een aftapvat, en een vathelling

  • Vanwege (leiding-verstoppende) wasresten, de gebruikte spulletjes met koud water schoonmaken.

  • Indien je je honing wilt verkopen, dan etiketteren volgens de voorschriften:

    • Rood = verplicht vermelden,
      groen = toegestaan.

    • Verplichte plaats op het etiket voor het gewicht.

    • Voorgeschreven minimale lettergrootte.

    • Per oogst unieke productiecode met L (met achterliggende administratie).

  • Honing bewaren:

    • In vrieskist onbeperkt houdbaar.

    • Optimale bewaaromstandigheden buiten vrieskist:

      • In het donker.

      • Bij ± 16 graden Celsius.

        • - Tussen 5 en 7 graden ontstaan de meeste kristal-aanzet-puntjes.

        • - Tussen 12 en 15 graden vindt de snelste kristallisatie plaats.

        • - Naarmate de temperatuur hoger is:

                > neemt zowel HMF als gisting sneller toe, en

                > breken enzymen sneller af.

  • De geslingerde ramen:

    • kun je bovenop volk uit laten likken,
      of terugplaaten voor het vervolg van het binnenhalen van honing,

          (Stel, er is geen dracht meer:
           dan pas 's avonds terugplaatsen ter voorkoming van roverij.)

    • kun je beter niet buiten het volk leeg laten likken:

      • De ramen worden niet hersteld, maar
        (na het ontzegelen en slingeren nog) verder beschadigd.

      • Naast veel bijen (varroaoverdracht tussen volken!)
        kunnen er o.a. ook mieren, wespen en hommels op af komen

            (dat is niet zo hygiënisch als je de ramen later wilt hergebruiken).

      • Veel bijen gaan op zoek tot wel een straal van 100 meter:

        • - Niet zo leuk voor de buren!

        • - Leidende tot roverij bij eventuele zwakke volken.

    Als je de geslingerde ramen wilt bewaren (tot volgend jaar)
    is schoon laten likken, als het om de wasmot gaat, contraproductief.

  • Droge ramen zijn veel aantrekkelijker voor de wasmot dan natte.

  • De kast(en) met opgeslagen natte ramen goed afsluiten!

    (De natte honig is uiteraard zeer aantrekkelijk voor bijen, wepsen, etc.)

  • Gebruik ijsazijn en/of kranten tussen de bakken tegen de wasmot

    (maar dat is bij schoon gelikte ramen dus meer van belang dan bij natte ramen).


Ad 9:

De varroabestrijding na de laatste honingoogst


(bij de volken die niet - pas geleden - met oxaal zijn besproeid).

  • Zo spoedig mogelijk na de laatste honingsoogst,
    opdat gezonde bijen in staat zullen zijn om voldoende winterbijen te "produceren".

  • De meeste imkers passen dan een mierenzuurbehandeling toe.

    • Deze niet toepassen voorafgaand aan de nabije oogst,
      en ook niet gedurende grote dracht,
      omdat mierenzuur hygroscopisch is, en zo in de honing terecht komt:

      • dit kan de smaak van de honing beïnvloeden, en

      • in de honing is niet in de lucht => te lage concentratie om de varroa te doden

  • Ook een behandeling op basis van thymol is mogelijk.

    • Sterke geur: na de laatste honingoogst!


AD 10:

Het inwinteren tot hooguit medio oktober


(na afronding van de mierenzuurbehandeling).

  • Inwinteren op juiste grootte:
  • De omvang van het volk en de grootte van de bijen-behuizing moeten bij elkaar passen.

    • Voorafgaand aan de wintertros moeten alle ramen goed bezet zijn.

    • Te klein volk (en/of onvoldoende ventilatie) in te grote behuizing: schimmel.

  • Volk moet groot genoeg zijn:
    in september bij gemiddelde dagtemperatuur zo'n 5-6 simplexramen
    (waarbij er in de laatste periode geen sprake was van achteruitgang).

    • Een goed bezette 6-ramer kan dus ook goed overwinteren.
      De kans daarop wordt groter naarmate de behuizing beter geïsoleerd is,
      en dan kunnen zelfs nog wel kleinere gezonde volkjes overwinteren.

      • Aan het eind van het bijenseizoen een volkje in een kleinere kast alleen nog naar een grotere kast verplaatsen als er sprake is van baardvorming (terwijl er geen sprake is van hogere temperaturen).

    • Zo nodig kleine volken verenigen.

      • Kleine volken hebben een grotere kans op roer omdat de bijen uit die kleine volkjes in de winter per bij meer moeten consumeren om de wintertros op temperatuur te houden, en zo dus ook meer afvalstoffen in hun endeldarm ophopen.

  • Smal en hoog inwinteren is beter dan laag en breed.

    • Gepaste inzet van vulblokken kan schimmelramen en 'los van het voer' voorkomen.

  • Wanneer doe je het inwinter-voeren?
  • Zorg er gedurende het actieve bijenseizoen hoe dan ook altijd voor
    dat de bijen minimaal 2-3 ramen voer hebben.

  • In september de wintervoorraad opbouwen is dan nog op tijd,
    maar medio oktober moet het normaal gesproken echt afgerond zijn.

    • Voordeel van later inwinteren: het broednest is dan een stuk kleiner
      zodat er voldoende plaats is voor het voer.

    • Nadeel van later inwinteren: naarmate het kouder wordt
      lukt het de bijen steeds minder goed om het voer nog goed te verwerken.

  • Tegen de tocht: zo nodig pas na afronding van het voeren een eventuele lege kamer met een paar klimramen onderplaatsen.

    (Doe je dat al terwijl je nog voert
    dan loop je kans op raatbouw onderaan de ramen van de broedkamer.)

  • Eerste keer voeren:

    • 's avonds starten zodat de bijen 's nachts leren dat het voer niet buiten de kast gezocht moet worden (hetgeen anders kan uitlokken tot roverij),

    • zonodig de bijen leren het voer te vinden door:
      - een voerpaadje (druppeltjes voer) naar het voer te maken, en/of
      - het voer een geurtje mee te geven met een beetje honing uit je eigen voorraad.

  • Voorkom het morsen van voer buiten de kasten: kan eveneens uitlokken tot roverij.

  • Snel of langzaam voeren?
  • Langzaam (met name nog in augustus):
    - prikkelt tot meer broedaanzet, en dus ook tot het opmaken van het gevoerde,
    - maar is bij gebrek aan vliegdagen van belang om de koningin aan de leg te houden!

  • Snel (=veel):
    - kans (met name nog in augustus) op verzuipen broednest
      (dit kan zelfs leiden tot het ruimen van broed).

  • Ikzelf begin pas echt met inwinteren in september met 1 liter (2:3) per dag.
    Indien bij start lege ramen: de eerste keren 2 liters.

    • Maar ik heb de volken bij huis staan. Op afstand is het meestal praktischer om in een lagere frequentie grotere hoeveelheden ineens te geven.

  • Hoe alsnog te voeren als het al koud is?
  • Voer dichtbij het volk aanbieden.

    • Najaar: suikerwater in jampotje (of een veel grotere pot natuurlijk)
      met dus de gaatjes direct boven het volk.

    • Winter: suikerdeeg of borstplaat regelrecht op de toplatten leggen.

  • Voerbak in warme omgeving aanbieden
    (bijvoorbeeld in een door de bijen "verwarmde" lege kamer bovenop het volk).

  • Wanneer heeft het volk genoeg voer?
  • Kilo's tellen (een volledig gevuld broedkamerraam bij hart op hart van 38 mm is zo'n 2,5 kilo):

    • In 10-11 ramer moet zo'n 14 kilo, en

    • in een 6 ramer moet minstens 8 kilo.

    (Bij hart op hart van 35 mm kun je gemiddeld wellicht beter van 2 kilo per raam uit gaan.)

  • handbreedte boven het midden van het broednest, en de buitenste ramen (oftewel de ramen 1,2,9 en 10) grotendeels verzegeld.

  • Ik (voerend dus in september): doorvoeren totdat de 1 liter de volgende dag niet is opgemaakt.

    • Daarna alleen nog het restant van die liter laten opmaken,
      en dan voerbak laten uitlikken en opbergen.

    • Indien uit adminisratie blijkt dat volk nog maar weinig heeft gehad.

      • Controle van het volk.

      • Doorvoeren in lagere frequentie
          (om de dag een liter, totdat ook dat niet op is).

  • Heb je veel volken om te voeren?

  • Tegen mee-overwinterende muizen een muizenrooster plaatsen.


Ad 11: oxaal druppelen rond de kortste dag.


  • Na drie weken na de eerste koudeprik kun je oxaal druppelen

    • Dan heeft het volk geen gesloten broed meer.

    • Dat is meestal zo rond de kortste dag van het jaar.
      - maar anders hoe dan ook uitvoeren voor februari.

    • Dit is een heel gemakkelijke èn heel effectieve vorm van varroabestrijding!


  • Het gaat hier om een oplossing van 35 gram oxaal oxaal in 1 liter suikerwater.

  • Tussen de ramen - in de zogeheten straatjes - druppelen (dus niet de ramen uitnemen om te sproeien).
    • 5 ml per met bijen bezet straatje

  • Bij een buitentemperatuur tussen + en - 5 graden Celsius.


  • Als de buitentemperatuur te warm is
    dan zitten de bijen niet dicht bij elkaar op de wintertros.

    • (Alleen) in dat geval zal veel van de gedruppelde oxaaloplossing tussen de bijen door vallen.

    • (Alleen) in dat geval kun je dezelfde hoeveelheden beter schuinweg in de straatjes sproeien (het doseren is dan lastiger).

      • Ook bij dat sproeien de ramen dus niet uitnemen
        (daarvoor blijft het meestal te koud, en bovendien duurt de behandeling dan onnodig langer),

      • en niet vernevelen
        (vanwege het risico dat je dan zelf ook oxaaloplossing inademt).


Ad 12:

Het controleren van de voedselvoorraad gedurende de winter


(van december tot de voorjaarscontrole).

  • Gebrek aan voer vast te stellen door:

    • Check van de schuiflade: de mul te vroeg achterin?

    • Middels het tillen van de kast: te licht?

  • Gebrek aan voer op te lossen door:

    • Pak apifonda - met gat er in - bovenop toplatten boven wintertros.

    • Gevuld raam uit kast met overdaad naast wintertros hangen.