Basiscursus: Het bijenjaar zonder ingrijpen door de imker.


  • De wintertros

    • Zodra/zolang de buitentemperatuur lager dan 10 graden is: de bijen kruipen (steeds) dichter op elkaar.

    • Een buitenste schil mantelbijen
      (erg koud: kop en borststuk naar binnen).

    • Binnenin tros is het losser:
      gemakkelijker verspreiding van de warmte.

    • Wintertros is geen winterslaap.

    • Zodra/als koudeprik: koningin stopt met leggen.
      (vanaf het begin van de zomer al steeds minder)

    • Indien volk broedloos:
      binnenin de wintertros 14-15 graden,
      aan de rand bij de mantelbijen 10 graden.

    • De wintertros zit bij aanvang dichtbij de vliegopening.
      Gaandeweg eten ze zich steeds verder daar vandaan.



  • Na de kortste dag (rond 21 december)

    • start de koningin
      (afhankelijk van de buitentemperatuur)
      ergens begin januari weer met de eileg.

    • In het voorjaar
      is er een grotere voedselopname dan in najaar.

    • De voor het broed benodigde eiwitten zitten in het bijenbrood
      (in de herfst vaak toegedekt met honing).

    • De bijen prefereren vers stuifmeel van o.a.:
      kerstroos, winterakoniet, krokus, sneeuwklokje, en later de wilg.


    • rond dezelfde tijd 's middags, maar niet voor elk volk precies hetzelfde tijdstip

      • Naarmate de zomer en het najaar vordert,
        steeds later in de middag.

    • oriëntatie binnenbij

    • poepen binnenbij
Loading the player...


  • Ergens rond half maart is het volk op zijn kleinst.

    • Tot dat moment: sterfte winterbijen groter dan nieuwe aanwas.

    • Daarna een steeds snellere toename door

      • steeds betere warmtehuishouding, en

      • steeds betere weersomstandigheden

        - steeds meer drachtplanten, steeds meer vers stuifmeel (o.a. wilg).


  • Zodra maximale eileg bereikt:

    • veranderende verhouding tussen hoeveelheid bijen en hoeveelheid broed.


  • Ontstaan zwermstemming door:

    • overcapaciteit: meer (jonge) bijen dan nodig om broed te verzorgen,

      (e.e.a. wel in relatie tot de langer wordende dagen;
      bij de korter wordende dagen in het najaar leidt overcapaciteit tot winterbijen)

    • lager gehalte koninginnenstof per bij.


  • Extra zwermstemming-bevorderende omstandigheden:

    • ruimtegebrek (lagere maximale eileg, eerder overcapaciteit)

    • oudere koningin (minder koninginnenstof)


  • Zwermtekenen:



    1. speeldopjes (te klein, met te vroeg "sluitende" opening, in verschillende formaten);



    1. bouw darrenraat, en na verloop van tijd dus het geboren worden van darren

      (illustratie:

      links darrenbroed, rechts werksterbroed);



    2. (Alle grote vitale volken
            bereiken minstens deze fase.)



    1. stompe raten doordat de bijen stoppen met bouwen
      (ze maken geen extra middenwand meer, maar bouwen nog wel de laatste cellen uit);



    1. zwermcellen, die meestal onder en aan de zijkanten van de raten of in toevallige openingen gebouwd.


  • In het volk met vergevorderde zwermplannen:



    • krijgt de koningin steeds minder voeding, waardoor ze ook steeds minder eitjes gaat leggen (een lage verhouding open/gesloten broed kun je als extra zwermteken zien).


    • zijn er steeds meer bijen en steeds minder broed: bijen zonder taak: baardvorming.



  • Zodra de eerste koninginnenlarve er is: koningin in conditie-training (nog minder eitjes).


  • Zodra de eerste zwermcel is gesloten
    (èn er sprake is van goede weersomstandigheden)
    vertrekt de voorzwerm.



    • Deze vertrekt meestal ergens tussen 10:00 en 16:00 uur,

    • neemt de helft van het volk mee,

    • gaat op korte afstand hangen, en

    • is zeer goedaardig.
    Loading the player...


  • Niet later dan 7 dagen (maar soms al na 6 dagen) na het vertrek van de voorzwerm:


    • worden in het achtergebleven volk de jonge koninginnen geboren, met als resultaat:

      tuter, en kwakers
    Loading the player...

  • De tuter moet na het uitlopen eerst nog (ongeveer een dag) afharden, en dan (wederom afhankelijk van de weersomstandigheden):

    • vertrekt de (eerste) nazwerm.

      • Deze gaat direct verder weg dan de voorwerm,
      • vliegt ook direct hoger dan de voorzwerm,
      • vertrekt tussen vroeger en later dan (respectievelijk de 10:00 en 16:00 uur van) de voorzwerm, en ook bij lagere temperaturen,
      • is kleiner van omvang,
      • gedraagt zich onrustiger, en
      • soms gaan er ook kwakers mee (dan vindt er later een opdeling plaats).

    • Afhankelijk van de grootte van het (steeds kleiner wordende) volk
      vertrekken er één of meerdere nazwermen
      totdat het achterblijvende volk het genoeg vind.


  • De (speurbijen van de) zwerm vinden als het goed is een nieuw onderkomen.

    • Meerdere geschikte lokaties leiden tot rivaliserende bijendansen.

    • De speurbijen bezoeken dan elkaars gevonden lokaties.

    • Met behulp van het stopsignaal kunnen ze de dansen voor de mindere lokaties laten uitdoven zodat er uiteindelijk een unanieme beslissing volgt.

    Loading the player...

  • Op de nieuwe lokatie komt de ratenbouw snel op gang:

    • om de meegenomen honing in te dumpen, en

    • om de oude moer direct weer te kunnen laten leggen.


  • In Nederland zijn er haast geen nestplaatsen voor een zwerm.


  • Daarom geldt:
    Loading the player...


  • De (grote) voorzwerm kan daarna in hetzelfde jaar (juli)
    zomaar nog een keer zwermen: (de maagdenzwerm).


  • De jonge koninginnen

    (in de nazwermen, en in het achtergebleven volk)

    zijn nog onbevrucht.

    Zij gaan zodra ze bronstig zijn
    (op de leeftijd van 5-6 dagen)

    op bruidsvlucht.
  • Loading the player...


  • Als een volk een niet (meer) bevallende (oude?) koningin wil vervangen
    zet het wisselcellen aan.

    • Deze zien er hetzelfde uit zwermcellen, maar het volk wil dan dus niet zwermen.

    • Bij wisselcellen gaat het meestal om een geringer aantal dan bij zwermcellen.


  • De rest van het jaar:

    • de darrenslacht (aan het eind van het bijenseizoen (juli/augustus) wanneer de aanvoer van vers stuifmeel stokt),

    • groeien tot (hopelijk) voldoende grootte om de winter te kunnen overleven,

    • voorraadvorming: honing en stuifmeel (bijenbrood onder honing), en

    • aanmaak van de langer levende winterbijen.


  • De kans om op voldoende wintersterkte te komen is sterk afhankelijk van:

    • de hoeveelheid bijen bij de startsituatie
      (in samenhang met de lengte van het restant van het bijenseizoen),

    • de kwaliteit van het drachtgebied,

    • de weersomstandigheden, en

    • de mate van besmetting door de varroamijt