Vetlichaampjes

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Vetlichaampjes in het achterlijf. Zowel voedsterbijen als winterbijen hebben goed intwikkelde vetlichaampjes (links). Bij haalbijen is dat fors minder (rechts).

Alle insecten hebben vetlichaampjes, en zo ook onze honingbij. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden produceren, bevatten en distribueren deze vetlichaamjes niet alleen vetten, maar ook koolhydraten, aminozuren, en andere tussen- of eindproducten van de stofwisseling. Ook de ontgiftiging van stikstofachtige afvalproducten en de samensteling van hormonen komt voor de rekening van de vetlichaampjes. Zo zijn goed gevoede bijen (met goed gevulde vetlichaampjes) ook minder gevoelig voor pesticiden dan slecht gevoede bijen[1]. Dit effect gaat zelfs nog door in de nakomelingen.


Al met al vertoont de werking van de vetlichaampjes in insecten veel overeenkomsten met de werking van de lever in de gewervelde dieren.


De vetlichaampjes zitten in het gehele honingbijenlichaam, maar vooral in de buikzijde van het achterlijf en in het hoofd. Hoe omvattender deze opeenhopingen hoe groter de resterende levensduur van de betreffende honingbij. De bijen in de winter, die de koude herfst- en wintermaanden moeten overbruggen, hebben dan ook grotere hoeveelheden vetlichaampjes dan de bijen in de rest van het jaar.


Van nature varieert de omvang van de vetlichaampjes gedurende een honingbijenleven enorm:

  • Het vetlichaam wordt in het larvestadium flink opgebouwd, maar in het popstadium wordt de inhoud grotendeels weer verbruikt voor de metamorfose. Een slecht gevoede larve bereikt het volwassen stadium dan ook niet.
  • Na het uitlopen zullen de jongen bijen steeds meer stuifmeel gaan verorberen, waarna de voedingsstoffen uit de spijsvertering, via het hemolymfe, ook de vetlichaampjes bereiken, zodat deze weer flink in omvang toenemen. Na ongeveer vier dagen wordt de jonge dan een voedsterbij. De door de vetlichaampjes gemaakte producten (zoals vitellogenine) komen via het hemolymfe bij de voedersapklieren. Het gehele bijenvolk profiteert vervolgens van de door de voedsterbijen afgescheiden voedersappen. Na ongeveer vijftien dagen neemt de verwerkingscapacitieit van de voedsterbij af, en nemen ook de vetlichaampjes weer in omvang af.
  • De haalbij heeft nauwelijk nog vetlichaampjes en is voor de vet- en eiwitvoeding zelfs weer afhankelijk van een nieuwe lichting voedsterbijen.


Voetnoten

  1. O.Wahl, K.Ulm. Influence of pollen feeding and physiological condition on pesticide sensitivity of the honey bee Apis mellifera carnica. Oecologia (59, 1983). blz. 106 – 128 (Berlin).