Wintertros

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Hier zie je de wintertros nog voorin de kast zitten (de kast is even naar voren gekiept).

De bijen komen in het najaar niet meer buiten bij een temperatuur lager dan zo’n 8°C (in het voorjaar komen ze dan al weer wel naar buiten). Het volk gaat in een rusttoestand, en de bijen kruipen naarmate het kouder wordt steeds dichter bij elkaar: de wintertros. De wintertros heeft een bolvorm omdat de bolvorm in verhouding tot haar inhoud het minste een warmteverliezend oppervlakte heeft.


Hoe lager de buitentemperatuur hoe dichter de bijen tegen elkaar gaan zitten. Zodra de wintertros broedloos is dan blijft de temperatuur in het binnenste van de wintertros zo'n 14-25°C [1], en bij de buitenste bijen is de temperatuur dan ongeveer 10°C. De individuele bijen nemen honing op en zetten de energie van deze honing middels het bewegen van de, van de vleugels losgekoppelde, vliegspieren om in warmte. Deze warmteontwikkeling gebeurt alleen in het borststuk (het achterlijf dient juist als koelelement).


De gehele wintertros moet dicht tegen het voer aan blijven, het is voor de individuele bijen gewoonweg te koud om even heen en weer naar het voer te gaan. De wintertros moet dan ook niet los van het voer komen.

De wintertros zal zich als eerste nabij de vliegopening plaatsen (zie illustratie), en zich van daaruit gedurende de winter steeds verder naar achteren eten[2].


De bijen zitten niet gelijkmatig in de wintertros verdeeld:

  • De buitenste 2 tot 8 cm zogeheten mantelbijen zitten dicht op elkaar en vullen elk gaatje (ook lege raatcellen). Ze steken daarbij hun kop en borststuk naar de binnenkant van de tros zodat het beetje warmte dat door hen wordt opgewekt[3] richting tros gaat. De mantelbijen vormen als het ware een pels. Het is daarbij gebleken dat bijen zonder beharing erg slecht in staat zijn om de warmte in de wintertros te reguleren.
  • Binnen in de tros zitten de bijen minder dicht op elkaar. Zij produceren de meeste warmte, en kunnen zo de in het midden opgewekte warmte beter verdelen. Op de een of andere manier weten ze of ze meer of minder warmte moeten produceren. Wellicht krijgen ze deze informatie van de mantelbijen die af en toe naar binnen gaan om op te warmen (hoe minder migratie hoe minder koud het buiten wel zal zijn?).

De bijdrage van de (lege) raten aan de isolering van de tros moet hierbij niet worden onderschat. Uit metingen is gebleken dat aan de kant van de raat waar de tros niet zit het 8°C kan zijn terwijl het aan de andere kant 33°C is[4][5].


De ideale wintertros bestaat uit zo'n 5000 tot zo'n 12000 bijen. Is de tros kleiner dan verliest de tros te veel warmte aan de omgeving (en wordt ze dus te koud). Is de tros te groot dan volstaat de voorraad wellicht niet om alle bijen te voeden.


Voetnoten

  1. In geval van die 25°C is er sprake van een zogeheten warmtepiek. Deze treden periodiek op en houden de wintertros een dag warm waarna deze weer langzaam afkoelt. Het is voor bijen moeilijk om erg koude honing op te nemen. Tijdens een warmtepiek kunnen de verwarmingsbijen die het dichtst tegen het voer aan zitten de vloeibare wèl honing opnemen.
  2. Zittende de bijen nog voor het einde van de winter al achterin de bijenwoning, dan is het kwa voer dus oppassen geblazen, en moet de bijenhouder wellicht bijvoeren met suikerdeeg of borstplaat.
  3. De mantelbijen wekken alleen substantieel warmte op als er zich tussen hen en de tros een raat bevindt. Ze wekken dan voldoende warmte op om zonder verkleumen naar de andere kant van de raat te kunnen komen om zich daar weer bij de tros aan te sluiten.
  4. Onno Bakker. De temperatuurhuishouding in de wintertros. Bijen, december 2003.
  5. Gezien de gemeten 33°C is er in dat geval waarschijnlijk sprake geweest van een wintertros mèt broed