Apis mellifera ligustica

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Van het achterlijf van de ligustica zijn minimaal de 2e en 3e achterlijfsegmenten heldergeel; meestal is alleen het laatste segment zwart, evenals het borststuk, de kop en de poten; de beharing op deze delen is geel; de moer is geheel goudgeel evenals haar zonen. Toch worden ligustica’s en carnica’s “zusters” genoemd, omdat zij niet veel van elkaar verschillen in tonglengte, haarlengte, breedte van de viltbanden en de Cubitaal Index.

Apis mellifera ligustica[1] (ook wel de Italiaanse- of gele bij genoemd) is een van de ondersoorten[2] binnen de soort Apis Mellifera, en:

  • komt van oorsprong uit het vasteland van Italië (op Sicilië treffen we daarentegen de Apis mellifera sicula aan);
  • overwintert als groot volk en heeft derhalve veel wintervoer nodig;
  • ontwikkelt al vroeg in het voorjaar een groot broednest, ontwikkelt sterke volken (“wolkenkrabbers”), en broedt het hele seizoen door, tot ver in de herfst: geheel in overeenstemming met de mediterrane omstandigheden;
  • in een goed klimaat met een snel voorjaar en een goede doorlopende dracht (dus ook dracht in de herfst zoals in de mediterrane streken waar een dan toenemende vochtigheid een compleet nieuwe drachtperiode inluidt), zijn de volken sterk en leveren goede honingoogsten;
    • in onze omstandigheden in de Lage landen, met een aarzelend voorjaar, een zomer waarin inheemse bijen een broedstop inlassen en een herfst die zelden tot overmaat aan dracht leidt, komen deze bijen in de problemen;
  • is zeer zachtaardig, zit rustig op de raten (en wordt daar uiteraard ook verder op geselecteerd) en laat dus ook gemakkelijker allerlei imkeringrepen toe;
  • past zich gemakkelijk aan aan veranderende omstandigheden;
  • is zo zwermtraag, dat een jonge moer het hele seizoen in het volk blijft: men hoeft de volken niet te controleren;
  • oriënteert zich meer op kleur dan op ruimtelijke structuren; De ligustica blijft min of meer trouw aan de geleerde kleur van het vlieggat; verplaatsing van een bijenkast wordt derhalve redelijk snel geaccepteerd[3]; anderzijds vervliegt de ligustica snel;
  • is een “dicht bij huis” vlieger; waar de carnica en de inheemse donkere bij pas bij dracht op 80 – 100 meter aan de kwispeldans beginnen, doet de ligustica dit al na 20 meter; grotere afstanden geeft zij niet aan. De ligustica is een uitgesproken dichtbij-verzamelaarser. Ze gaat dan ook snel tot roven over als rijke dracht ontbreekt.


Bij alle genoemde eigenschappen komt nog, dat de ligustica een mooie bij is. In de zon zie je een slanke bij die puur goud uitstraalt; de ligustica is iets kleiner dan de carnica, al is dat op deze afbeelding, waar ook gauw een carnica kwam poseren, niet goed te zien.

Het vele en langdurige broed maakte de ligustica:

  • goed bestand tegen de tracheeënmijt. Dit viel broeder Adam op toen zijn inheemse bijenvolken aan de tracheeënmijt ten onder gingen, maar de volken met ligusticabloed bleven leven. In de eerste helft 20e eeuw neemt hij de ligustica in combinatie met de aloude Engelse donkere bij als basis voor zijn Buckfast.
  • juist minder goed goed bestand tegen Varroa en bij voorbeeld Amerikaans Vuilbroed.


Navigatie


Voetnoten

  1. De naam ligustica komt van de landstreek Ligurië in Italië, waar ook de drachtplant liguster zijn naam aan ontleend.
  2. Binnen Imkerpedia onderscheiden we soorten, ondersoorten (rassen), stammen en lijnen.
  3. A.Schotanus. Over bijensoorten, -rassen, -stammen, en -lijnen. deel 4. Maandblad Vlaamse Imkersbond, 1998, nummer 6