Apis mellifera ligustica

Uit Imkerpedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Van het achterlijf van de ligustica zijn minimaal de 2e en 3e achterlijfsegmenten heldergeel; meestal is alleen het laatste segment zwart, evenals het borststuk, de kop en de poten; de beharing op deze delen is geel; de moer is geheel goudgeel evenals haar zonen. Toch worden ligustica’s en carnica’s “zusters” genoemd, omdat zij niet veel van elkaar verschillen in tonglengte, haarlengte, breedte van de viltbanden en de Cubitaal Index.

Apis mellifera ligustica is een van de ondersoorten binnen de soort Apis Mellifera, en:

  • komt van oorsprong uit Italië;
  • overwintert als groot volk en heeft derhalve veel wintervoer nodig;
  • ontwikkelt al vroeg in het voorjaar een groot broednest, ontwikkelt sterke volken (“wolkenkrabbers”); en broedt het hele seizoen door, tot ver in de herfst: geheel in overeenstemming met de mediterrane omstandigheden;
  • in een goed klimaat met een snel voorjaar en een goede doorlopende dracht (dus ook dracht in de herfst zoals in de mediterrane streken waar een dan toenemende vochtigheid een compleet nieuwe drachtperiode inluidt), zijn de volken sterk en leveren goede honingoogsten;
    • in onze omstandigheden, met een aarzelend voorjaar, een zomer waarin inheemse bijen een broedstop inlassen en een herfst die zelden tot overmaat aan dracht leidt, komen deze bijen in de problemen;
  • is zeer zachtaardig (en wordt daar uiteraard ook verder op geselecteerd) en laat dus ook gemakkelijker allerlei imkeringrepen toe;
  • past zich gemakkelijk aan aan veranderende omstandigheden;
  • is zo zwermtraag, dat een jonge moer het hele seizoen in het volk blijft: men hoeft de volken niet te controleren.
  • is een “dicht bij huis” vlieger; waar de carnica en de inheemse donkere bij pas bij dracht op 80 – 100 meter aan de kwispeldans beginnen, doet de ligustica dit al na 20 meter; grotere afstanden geeft zij niet aan. Zij oriënteert zich meer op kleur dan op plaats; het verplaatsen van een ligustica bijenvolk gaat dan ook gemakkelijk; anderzijds vervliegt zij snel en gaat ook snel tot roven over, als rijke dracht ontbreekt.


De ligusticabij op de Liguster. Beide zijn vernoemd naar de landstreek Ligurië in Italië, waar de bij van oorsprong exclusief, en de plant veelvuldig voorkwam.
Bij alle genoemde eigenschappen komt nog, dat de ligustica een mooie bij is. In de zon zie je een slanke bij die puur goud uitstraalt; de ligustica is iets kleiner dan de carnica, al is dat op deze afbeelding, waar ook gauw een carnica kwam poseren, niet goed te zien.

Het vele en langdurige broed maakte de ligustica goed bestand tegen de Tracheeënmijt; iets dat broeder Adam goed van pas kwam. Een minder goed verweer heeft de ligustica vanwege deze zelfde eigenschap tegen Varroa en bij voorbeeld Amerikaans Vuilbroed.


Benoorden de Alpen konden de Ligustica’s niet stand houden; de bij past niet in ons ecologisch systeem; de laatste import stamt uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Ook in Noord Amerika is de tendens gegroeid om over te gaan naar overwinterende bijen en dan is de ligustica minder aantrekkelijk meer. Wij hebben in ons gebied een groot hybridenbestand overgehouden, waarbij wij hopen, dat het ligustica deel zich goed aanpast en een verrijking kan betekenen van onze eigen inheemse bij. De hybride is snel te herkennen aan de versmalde geelbanden vooral op het tweede en derde rugsegment.


Navigatie