Farrar kast

Uit Imkerpedia
Versie door Albert Stoter (overleg | bijdragen) op 1 dec 2013 om 18:20
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De Farrar kast zoals deze heden ten dage verkrijgbaar is in Servie.

In de door dr. Clarence L. Farrar omstreeks 1953 ontwikkelde Farrar kast bestaat er slechts één raammaat (van slechts 159 milimeter hoogte en 448 milimeter lengte). Er wordt dus geen verschil gemaakt in de grootte van broed-, en honingkamerramen.

De oorspronkelijke versie van een Farrar kastdeel is vierkant en bevat 12 ramen[1].


Uit onderzoek was Farrar gebleken dat naarmate het volk groter wordt de honingproductie per honingbij toeneemt[2]. Voor Farrar was dit reden om te onderzoeken hoe de volken zo groot mogelijk konden worden. In dat kader heeft hij veel onderzoek gedaan naar het belang van stuifmeel (en het voeren van stuifmeel in het vroege voorjaar), en naar een methode met gedurende een gedeelte van het jaar (grotendeels voorafgaand aan de grote dracht) twee koninginnen per bijenvolk. Op het hoogtepunt van de dracht wordt de tweede koningin dan al weer verwijderd, maar dan heeft het volk inmiddels al een zeer grote omvang.


George S. Demuth stelde in 1920 vast dat een overwintering op twee kastdelen, gevolgd door een wisseling van die kastdelen in ’t voorjaar, een succesvol resultaat opleverde. Farrar gebruikte daartoe drie lage kastdelen, waarbij de kamers volgens een vast patroon werden verwisseld.


Farrar paste zijn methoden al jaren toe met andere kasten (met eveneens lage ramen) voordat hij in 1953 de Farrarkast ontwikkelde[1]. Hij publiceerde al in 1931 dat zijn methode het meest succesvol was met ramen van 6 1/4 inch (oftewel 158,75 milimeter) hoogte[3]. Hij had voorafgaand al vastgesteld dat, voor de volksontwikkeling de grootte van de individuele ramen er eigenlijk niet zo toe deed, en dat vooral de totale beschikbare ruimte voor de koningin om te leggen (of voor het volk om nectar op te slaan) er toe doet.


Datering:

1953 - heden


Voorkomen:

Scandinavië, Servië, ...


Bibliografie dr. C.L.Farrar

  • 1931. The evaluation of bees for pollination. Journal of Economic Entomology 24.
  • 1934. Bees must have pollen. Gleanings in Bee Culture.
  • 1936. Influence of pollen reserves on the surviving populations of overwintered colonies. Amarican Bee Journal.
  • 1937. Influence of colony population on honey production. Journal of Agricultural Research 54
  • 1942. Nosema disease contributes to winter losses and queen supersedure. Gleanings in Bee Culture 70.
  • 1944. Productive management of honey bee colonies in the northern states. U.S. Department of Agriculture Circular 702.
  • 1946. Two queen colony management. United States Department of Agriculture / Agricultural Research Administration / Bureau of Entomology.
  • 1946. (C.W.Schaefer, C.L.Farrar) Use of pollen traps and pollen supplements in developing honey bee colonies. U.S. Bureau of Entomology and Plant Quarantine.
  • 1947. Nosema losses in package bees as related to queen supersedure and honey yields. Journal of economic entomology.
  • 1952. Ecological studies on overwintered honey bee colonies. Journal of Economic Entomology 45.
  • 1953. Two queen colony management. American Bee Journal 93.
  • 1960. (R.Hoopingarner, C.L.Farrar) Old and new ideas about wintering. American Bee Journal 100
  • 1967. The Life of the Honey Bee Its Biology and Behavior with an Introduction to Managing the Honey-Bee Colony. American Bee Journal 107 (12).
  • 1968. Productive management of honey bee colonies. American Bee Journal 108.
  • 1973-74. Productive management of honey bee colonies. American Bee Journal 113(8-12), 114(1-3).


Voetnoten

  1. 1,0 1,1 Toegesneden op grote volken met twee koninginnen
  2. Sindsdien wordt dat in sommige taalgebieden ook wel de 'Wet van Farrar' of 'Regel van Farrar' genoemd.
  3. Waarbij de langte hetzelfde bleef als die van de oorspronkelijk door hem gebruikte Langstrothkast


Navigatie