Killer bee

Uit Imkerpedia
Versie door Albert Stoter (overleg | bijdragen) op 12 nov 2013 om 17:14
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
De killerbee.
De opmars van de 'killer bee' vanaf Zuid-Amerika in 1957 naar Noord-Amerika.

De pas sinds 1957 in Zuid-Amerika ontstane geafrikaniseerde honingbij (of populair: de 'killer bee') is een hybride van de Afrikaanse honingbij (Apis mellifera scutellata) en verschillende Europese Apis mellifera ondersoorten[1] zoals de Apis mellifera ligustica en de Apis mellifera iberiensis.

Het gedrag van de geafrikaniseerde honingbij komt grotendeels overeen met dat van de pure scutellata, maar kwa uiterlijk is het een mengvorm.


De geafrikaniseerde honingbij heet om de volgende redenen geafrikaniseerd:

  • De eerste honingbijen in Zuid-Amerika waren de iberiensis en de ligustica. De kolonisten naar Zuid-Amerika betroffen in eerste instantie vooral Spanjaarden en Portugezen, zodat het niet verwonderlijk is dat zij hun iberiensis meenamen naar de toenmalige nieuwe wereld, zoals de Engelsen en Fransen in eerste instantie ook hun donkere bij naar Noord-Amerika brachten. De invloed van de ligustica zal van later datum zijn, en waarschijnlijk net als in Noord-Amerika beïnvloed door de ontdekking van de uitneembare ramen. Deze bijen waren dus de "normale" honingbijen die na de komst van de scutellata verafrikaniseerden.
  • In de tropische omstandigheden van Zuid-Amerika werden de europese ondersoorten na de introductie van de scutellata grotendeels weggedrukt. De hybridisatie heeft een honingbij opgeleverd die (vooral kwa gedrag) meer op de scutellata dan op de europese ondersoorten lijkt[2].


De introductie van de scutellata in Zuid-Amerika had als reden dat de uit de gematigde klimaten stammende iberiensis en ligustica in het Zuid-amerikaanse tropische klimaat onvoldoende presteerden. In 1956 vroegen de 'Brazilian Federal and State authorities' daarom aan Warwick Estevam Kerr om een aantal scutellata koninginnen uit Tanzania te importeren en deze te gebruiken voor de verbetering van de bestaande ondersoorten. Er werd hierbij gekozen voor de scutellata omdat deze in de tropen beter honing haalde.

De nadelen van de scutellata (m.n. de grotere agressiviteit) waren echter ook wel degelijk bekend, en in zijn selectieprogramma maakte Kerr dan ook gebruik van (hetzelfde principe als) moerroosters om er voor te zorgen dat er geen zwermen en darren uit zijn geafrikaniseerde volken konden ontsnappen. Doelstelling was om via gecontroleerde kruisbestuivingen en selectie te komen tot een honingbij die honing haalde als de scutellata, maar even handelbaar was als de reeds in Zuid-Amerika bestaande ondersoorten.

Al een jaar na het begin van dit selectieprogramma liet een tijdelijk invallende imker echter per ongeluk scutellata-zwermen ontsnappen waarvan de nakomelingen ook ongecontroleerd kruisten met de bestaande ondersoorten. Dit had op zich nog niet problematisch hoeven te wezen als het genetische materiaal van de scutellata gewoon was verdund in de grote populatie europese honingbijen, maar zo bleek het niet te gaan. Het genetisch materiaal van de scutellata bleek dat van de europese ondersoorten te verdringen. Dit heeft de volgende redenen:

  • Scutellata koninginnen hebben een kortere broedduur, dus hebben koninginnen met het hoogste scutellata gehalte ook de meeste kans om als eerste jonge koninginnen (als tuters) uit te lopen en daadwerkelijk een nazwerm mee te krijgen. De tragere ontwikkelende "europese" koninginnen lopen een grotere kans om als overtollig te worden afgestoken.
  • De scutellata is meer thuis in de tropen, hetzelfde geldt voor volken met een hoger scutellata gehalte.
  • Volken met een hoger scutellata-gehalte zwermen meer, en hebben dus meer nageslacht.
  • Volken met een hoger scutellata-gehalte produceren meer darren, en hebben dus meer invloed op de darrenverzamelplaatsen


De opmars van de 'killer bee' in Noord-Amerika.

Gaandeweg veroverde de geafrikaniseerde honingbij geheel Zuid-Amerika om in de jaren '90 van de vorige eeuw zelfs de zuidelijke Verenigde Staten te bereiken. Hierna is zijn noordelijke opmars gestopt omdat de geafrikaniseerde honigbij slecht bestand is tegen koude winters.


Voetnoten

  1. Binnen Imkerpedia onderscheiden we soorten, ondersoorten (rassen), stammen en lijnen.
  2. Steven M. Buco, Thomas E. Rinderer, H. Allen Sylvester, Anita M. Collins, Vicki A. Lancaster, Robin M. Crewe, with the technical collaboration of G. Lorraine Davis and Daniel Winfrey. Morphometric differences between South American africanized and South African (Apis mellifera scutellata) honey bees. Apidologie, 1987, 18 (3), 217 - 222.