Winterbijen
Winterbijen zijn de bijen die het volk door de winter helpen. Ze leven langer doordat ze in het najaar (vanwege het krimpende broednest) zowel meer worden verwend (gevulder vetlichaampjes kunnen ontwikkelen), als zelf minder hoeven te doen. Zo hoeven ze nauwelijks:
- nieuwe larven te voederen (voedsterbij)
- was te zweten (bouwbij), of te
- vliegen (haalbij) (er is immers ook steeds minder dracht).
Het ontstaan van voldoende winterbijen van goede kwaliteit (=met voldoende vitellogenine) is sterk afhankelijk van (voldoende) aanbod aan stuifmeel en van een (geringe) mate van besmetting van het volk met varroa.
Bij de winterbijen is er veel minder sprake van een vaste taakverdeling dan gedurende de rest van het jaar. Winterbijen zijn in die zin meer generalisten.
De winterbijen lijken fysiologisch (laag gehalte juveniel hormoon, veel vetlichaampjes, hoog gehalte vitellogenine, en een sterk immuunsysteem) veel op voedsterbijen.
De eerste winterbijen ontstaan in Nederland eind augustus en in gezonde volken ontstaan de meeste winterbijen tussen half september en half oktober. Volken met een hoge varroa-besmetting blijken later broedloos, en dus later winterklaar, te zijn[1].
In het voorjaar staan de winterbijen aan de basis van de eerste bijengeneratie van het nieuwe bijenseizoen, waarna ook hun leven weer snel ten einde is. Hun succes bij de volksopbouw is daarbij ook op dat moment weer sterk afhankelijk van de hoeveelheid vers te vinden stuifmeel. Er zijn ongeveer 7 winterbijen nodig zijn voor één zomerbij. Zo'n (laten we gemiddeld zeggen) 15.000 winterbijen zijn dus goed voor ongeveer 2.000 zomerbijen. Dit is ontoereikend. De overige eiwitten moeten worden geleverd door vers stuifmeel.
Begin april is de aanwas van nieuwe bijen even groot als de sterfte van de winterbijen. Pas daarna begint het volk weer te groeien.
Voetnoten
- ↑ Lonne Gerritsen, Tjeerd Blacquière, Bram Cornelissen, Jeroen Donders, Sjef van der Steen. Op tijd bestrijden van varroa redt de winterbijen. PPO Bijen, juni 2007